Hoe uiterlijke verschillen ons op het verkeerde been kunnen brengen

Veel ondersoorten worden bepaald door het fenotype, dus hoe de vogels eruit zien.  Nu is dat in veel gevallen een goede indicatie van hoe verwant populaties zijn. Dit kan echter ook verwarrend zijn. Zo zien we bij veel Amerikaanse parkieten soorten een grote variatie in formaat en tekening binnen populaties. Een goed voorbeeld hiervan is Pyrrhura roseifrons waarbij de hoeveelheid rood op de kop niet alleen verschilt naar gelang leefdtijd, maar ook tussen individuen is er veel variatie. Voorruitgang in genetisch onderzoek helpt op dit moment om verwantschapsvraagstukken op te lossen en te zien of de verschillen die we zien ook ondersteund worden op genetisch niveau.

Een soort waarbij nader onderzoek gedaan is, is de Patagonische rotsparkiet, Cyanoliseus patagonus.  Ondanks dat de soort nog in redelijke aantallen voorkomt in Zuid-Amerika zijn er zorgen over het voortbestaan van deze soort. Het leefgebied van de soort bestaat uit droog steppe gebied, beter bekend als Monte in het Spaans. Deze gebieden worden meer en meer omgezet in landbouwgrond waardoor er steeds minder ruimte is voor de parkieten. Daarbij komt dat de soort als schadelijk voor de landbouw wordt beschouwd, ondanks dat uit onderzoek is gebleken dat de parkieten verantwoordelijk zijn voor minder dan 1% van alle schade.  De de soort staat in Argentinië op de lijst van schadelijke soorten en mag vrij bestreden worden.  Ten slotte is vangst voor de vogel handel een bijkomend probleem aangezien door een export-verbod de prijzen van de soort gestegen zijn. Dit vangst probleem komt vooral naar voren bij de ondersoort in Chili, Cyanoliseus patagonus byroni.  De ondersoort is erg zeldzaam (zowel in het wild als in avicultuur) en het wegnemen van jonge dieren uit de nesten heeft dan ook een grote impact op het voortbestaan van de ondersoort.

Deze bedreigingen waren aanleiding voor verder onderzoek naar de soort door Juan Masello en Quillfeldt van de Universiteit van Giessen.  Op dit moment worden er vier ondersoorten herkend:

  • Cyanoliseus patagonus patagonus
  • Cyanoliseus patagonus byroni
  • Cyanoliseus patagonus andinus
  • Cyanoliseus patagonus conlara

 

C. p. byroni is de grootste ondersoort en komt voor ten westen van de Andes in Chili. Deze ondersoort valt op door een brede witte band over de borst.

C. p. andinus is een stuk donkerder dan de overige ondersoorten en komt vooral voor aan de oost kan van de Andes in het Noord-Westen van Argentinië. Ook de gele buik en de rode vlek tussen de poten is minder uitgesproken bij deze ondersoort.

C. p. conclara komt voor tussen het verspreidingsgebied van C. p. patagonus en C. p. andinus.  Ook qua uiterlijk ligt deze ondersoort tussen deze twee in en er zijn dus vermoedens dat dit geen apparte ondersoort is maar een hybride is van patagonus en andinus.

Maselo en Quilfeldt hebben in twee jaar tijd veren verzameld bij alle bekende kolonies en het DNA uit die veren met elkaar vergeleken. Daarbij kwamen ze tot interssante conclusies.

Zeer vermoedelijk ligt de oorsprong van de Patagonische rotsparkiet in Chili, ten Westen van de Andes.  Ook vormt de Andes op dit moment in dit klimaat een enorme barriere voor de soort aangezien er geen bewijs is gevonden dat er genen uitgewisseld worden tussen de populaties ten Westen en ten Oosten van deze bergketen.  Zeer waarschijnlijk stammen de populaties in Argentinë af van een enkele kolonisatie.

Uit het onderzoek kwam ook naar voren dat het verschil in verenkleed tussen C. p. patagonus en C. p. andinus ook op genetisch niveau naar voren komt en dat de verdeling tussen beide ondersoorten terecht is. Dit bewijs werd niet gevonden voor C. p. conclara alle geteste veren van deze ondersoort vielen qua verwantschap in of C. p. patagonus of C. p. andinus deze ondersoort is dan ook een hybride tussen deze twee en moet als apparte ondersoort geschrapt worden.

Behalve deze conclusies kwam er nog een interessant feit naar voren in het onderzoek. In C. patagonus patagonus kwam naar voren dat de ondersoort verdeeld kan worden in twee populaties die genetisch erg verschillend zijn, maar ook geen genen met elkaar uitwisselen. Wat uiterlijk dus 1 ondersoort lijkt, blijken genetisch twee ondersoorten te zijn. Twee ondersoorten die qua uiterlijk niet van elkaar verschillen. Of er andere verschillen zijn zoals roep of gedrag is op dit moment nog niet bekend en zal in de toekomst verder uitgezocht moeten worden.

Wat we nu wel weten is dat C. p. conclara als ondersoort geschrapt moet worden en dat de nominaatvorm eigenlijk bestaat uit twee genetisch afwijkende populaties.  Uiterlijkt zegt dus niet alles.

 

Many subspecies are determined by phenotype , so how the birds looks like. Now it is that in many cases a good indication of how populations are related. However, this may be in some cases very confusing . We see in many American parakeets a large variation in size and colouring  within populations and even within group . A good example is Pyrrhura roseifrons in which the amount of red on the head not only varies according to age , but as well between individuals . Improvements in genetic research currently helps to resolve relationship issues and see whether the differences that we see are also supported at the genetic level .

A species which is further investigated  is  the Patagonian rock parakeet, Cyanoliseus patagonus . Although this bird still occurs in reasonable numbers in South America there are concerns about the survival of this species . The habitat of the species consists of dry steppe area, known as Monte in Spanish. These areas are increasingly converted into agricultural land leaving less and less room for the parakeets. In addition to that, the species is considered an agricultural pest , even though research has shown that the parakeets are responsible for less than 1 % of all damage . The species is in Argentina on the list of pests and is allowed to be killed freely . Finally, the bird trade an additional problem as an export ban by the prices of the species increased . This catch problem is especially evident in the subspecies from Chile, Cyanoliseus patagonus byroni . This subspecies is very rare ( both in the wild and in aviculture ) and the removal of young animals from the nests therefore has a major impact on the survival of the subspecies . Unfortunately the productivity of one colony has been near zero the last couple of years due to the removal of chicks from nests; this while we know only of the existence of two colonies for this subspecies.
These threats were prompted further research into the species by Juan Masello and Quillfeldt of the University of Giessen. At present, there are four sub- types recognized:

Cyanoliseus patagonus patagonus
Cyanoliseus patagonus byroni
Cyanoliseus patagonus andinus
Cyanoliseus patagonus conlara

C. p . byroni is the largest subspecies and is found west of the Andes in Chile.

This subspecies is characterized by a broad white band across the chest.
C. p . andinus is a lot darker than the other subspecies and is found mainly on the east to the Andes in the North West of Argentina . The yellow belly and red spot between the legs is less pronounced in this subspecies.
C. p . conclara occurs between the distribution of C. p . patagonus and C. p . andinus . Also in appearance is this subspecies between the two and therefore there are suspicions that this is not a separate subspecies, but a hybrid of patagonus and andinus.
Maselo and Quilfeldt have in two years feathers collected from all known colonies and the DNA from which springs compared. In addition, they came to interesting conclusions.
Most likely, the origin of the Patagonian rock parakeet in Chile , west of the Andes . The Andes has been a huge barrier for the species and evidence shows that no genes are exchanged between the populations to the west and east of this mountain range. Very likely the source of the populations in Argentina is a single colonization.
The investigation also revealed that the difference in plumage between C. p. patagonus and C. p. andinus are reflected at the genetic level and that the division between the two subspecies is justified. This evidence was not found for C p. conclara all tested feathers of this subspecies were identified as or C. p. patagonus or C. p . andinus. This sub-species is a hybrid between these two and should not be regarded as separate sub-species.
In addition to these findings there is an interesting fact came to the fore in the study. Research from C. patagonus patagonus feathers showed that the subspecies can be in two populations that are genetically very different and share no genes with each other. What looks as one subspecies , appear to be genetically two subspecies.  Two subspecies which do not differ in appearance . Whether there are other differences such as call or behavior is not yet known at this time and will need further research.
What we do know is that C. p. conclara  should be cancelled as a subspecies and the nominate species has actually two genetically distinct populations who look the same.